De Verlichting

De Verlichting is een cultureel-filosofische en intellectuele stroming in Europa vanaf de 17de eeuw. Het waren vooral Descartes en Spinoza (zie foto) die de verlichting richting gaven. Hun gebruik van de rede en filosoferen stond haaks op het dogmatisch autoritaire geloofsdenken.
De rede (het verstand) gaat alleen maar af op feiten, hoe verborgen die ook zijn. De Verlichting stond aldus voor bevordering van de wetenschap en intellectuele uitwisseling. De propagandisten ervan bestreden het bijgeloof, misbruik van recht in kerk en staat, intolerantie en kwamen op voor zekere grondrechten voor burgers.


De verlichting als stroming wordt gezien als een van de pijlers onder de westerse beschaving en zette grote wijzigingen in gang in het denken over religie, filosofie, kunst, wetenschap en politiek. Tijdens de Verlichting zag men haar nog niet als een stroming of een afgebakend tijdperk, maar als een maatschappelijk proces waarvan de ontwikkeling kon worden nagestreefd en die nog voortduurt. De Verlichting gaf aanleiding tot modernisering van de samenleving door middel van individualisering, emancipatie, feminisme, secularisering en globalisering. Het gelijkheidsbeginsel, de mensenrechten en de burgerrechten vinden er hun wortels, net zoals het 'vrijdenken', het klassiek liberalisme, het socialisme en het anarchisme.

René Descartes (1596-1650) legde met de uitspraak Cogito ergo sum (Ik denk, dus ik ben) het fundament voor de Verlichting. Alleen door het gebruik van de rede en het gezonde verstand komt men tot waarheid.

Baruch Spinoza (1632-1677) accepteerde als een van de eersten geen andere verklaring dan die gebaseerd op de rede. Spinoza wordt tegenwoordig gezien als de grootste filosoof die een ongelooflijke bijdrage heeft geleverd aan het verlichte denken.
Spinoza kreeg navolgers in Duitsland, zoals Gottfried Wilhelm Leibniz en Ehrenfried Walther von Tschirnhaus. Zijn boeken werden al snel vertaald in het Frans, maar zijn filosofie bleef een heikel punt: ze zou leiden tot atheïsme en fatalisme, en is in bijna alle landen van Europa fel bestreden.

In Engeland werd Spinoza volledig genegeerd. Daar ontwikkelde zich het empirisme met o.a. Francis Bacon, John Locke, George Berkeley, David Hume en John Stuart Mill met het inzicht dat niet de rede, maar waarneming ten grondslag lag aan nieuwe kennis. In Frankrijk ontwikkelde zich met Diderot, Holbach en Melchior Grimm een radicale richting. Deze zette zich af tegen meer gematigde verlichtingsdenkers als Rousseau en Voltaire, die een bepaalde vorm van religie accepteerden in hun filosofie.

Volgens de historicus Jonathan Israel (auteur van de Radicale Verlichting) spitste de discussie tussen de strijdende partijen zich rond 1740 toe op het belang van en de uitwerking van Spinoza's ideeën. De radicale periode was rond 1750 voorbij, waarna door de filosofen van de Verlichting een brug geslagen werd tussen wetenschap en geloof. "Een christelijke, tolerante of gematigde vorm van Verlichting overheerste."

De Verlichting net als de latere Franse Revolutie is echter altijd 'een doorn in het oog' van de katholieke kerk geweest. Deze kerk wilde immers katholiek gelovigen 'slaven' laten zijn van hun geloof en nu gingen ze zelfstandig denken, vrijheid en broederschap nastreven. Deze liberale stromingen haalde het fundament onderuit van de katholiek kerk, die de mens zag als geloofshorige.

De Verlichting is voor de katholieke kerk een probleem gebleven, tot op de dag van vandaag, waar ze niet tegen opgewassen is, zoals blijkt uit de steeds verder gaande secularisering in heel de wereld. Alhoewel met 1,2 miljard katholieken is er nog veel werk te doen om het gezond verstand te laten prevaleren boven de gevaarlijke en achterlijke theologie van deze kerk.